Uit Elsevier van vorige week.
-----------------------------------------------------------------------------------
De grootste economie van Zuid-Amerika wordt in één adem genoemd met China, India en Rusland. Maar wordt het land ook een supermacht?
Kieran Kaal in São Paulo
Brazilië komt de economische crisis relatief goed door. De zwaarlijvige overheid blijkt een zegen. Het land is geen snelle groeitijger, maar een logge walvis. ‘We blijven tegenwoordig zelfs drijven bij een tsunami,’ zegt de econoom Marcelo Neri.
De economie zit na een korte, krachtige recessie sinds mei weer in de lift. Verwacht wordt dat er per saldo dit jaar sprake zal zijn van nulgroei.
De beurs van São Paulo (Bovespa) is dit jaar al 50 procent gestegen en terug op het niveau van voor de crisis. Buitenlandse investeerders zoeken snelle winsten in aandelen als Petrobras en Vale. Het staatsoliebedrijf en de mijnbouwgigant zijn samen goed voor bijna 30 procent van de beurswaarde.
Het herstel is deels te danken aan het snelle herstel van de Chinese economie. China koopt veel ijzererts, olie en soja van Brazilië en loste de Verenigde Staten in maart af als belangrijkste handelspartner.
Maar de opkomende Zuid-Amerikaanse reus profiteert vooral van het strakke begrotingsbeleid dat sinds tien jaar wordt gevoerd. President Lula en voorganger Fernando Henrique Cardoso hebben een stevig economisch fundament gelegd. De tijden van hyperinflatie en torenhoge internationale schulden lijken voorbij.
Brazilië heeft 210 miljard dollar aan reserves in kas.
De Brazilianen betaalden een prijs voor de prille stabiliteit. De belastingdruk is hoog voor een gemiddeld rijk land met matige publieke voorzieningen. De reële rente (rente minus inflatie) is één van de hoogste ter wereld. Beide dempen onze groei, vertelt Neri.
Voordeel is wel dat er tijdens crises ruimte is voor anticyclische ingrepen. Zo is het mes gezet in de belasting op bouwmaterialen en motorvoertuigen. En na enig dralen verlaagde de centrale bank de rente naar 8,75 procent, historisch laag.
De maatregelen missen hun effect niet. Er blijkt veel mogelijk in de interne markt met maar liefst 190 miljoen Brazilianen.
Dat is toe te schrijven aan de nieuwe middenklasse, die voor het eerst de meerderheid van de bevolking vormt. Niet dat deze Brazilianen allemaal zo ruim bij kas zitten; 400 euro per maand geldt al als een middeninkomen. Maar mede door de Braziliaanse gewoonte om in termijnen te betalen, zijn ze wel aan het kopen geslagen.
Om ook de consumptie van de armste Brazilianen aan te jagen, werd de zogeheten gezinsbeurs onlangs 10 procent verhoogd. Elf miljoen families ontvangen nu 26 euro per maand en hoeven in ruil alleen de kinderen in te enten en naar school te sturen.
Volgend jaar gaat Brazilië naar de stembus en niemand verwacht dat Lula’s opvolger de economische koers zal verleggen. Lula komt nog voor zijn afscheid met een nieuw groeiprogramma, dat extra miljarden in de gebrekkige infrastructuur moet pompen. Voor de financiering daarvan kunnen de volgende presidenten leunen op de gigantische olievelden die zijn ontdekt voor de kust van Rio de Janeiro.
De opbrengsten kunnen linea recta naar de schatkist, want de Braziliaanse economie is zelfvoorzienend met olie. Elektriciteit wordt grotendeels opgewekt met waterkracht en 90 procent van de nieuwe auto’s kan op ethanol rijden.
Is de aanstaande oliemacht, nu de tiende economie ter wereld, in 2050 ook een supermacht, zoals zakenbank Goldman Sachs heeft voorspeld?
Wellicht, maar dan moet er nog wel veel gebeuren. Zo heeft Brazilië in vergelijking met de andere zogeheten BRIC-landen Rusland, India en China een opmerkelijk gesloten economie.
Import en export bedragen slechts 21,5 procent van de omvang van de economie – drie keer zo weinig als in China. Handig tijdens een mondiale crisis, maar in het algemeen zit het protectionisme de ontwikkeling van het land nog te veel in de weg, vindt Hans Mulder, directeur van de Nederlands-Braziliaanse Kamer van Koophandel in São Paulo.
De invoerrechten zijn met gemiddeld 14 procent niet eens zo hoog. Maar achter de schermen wordt een enorm arsenaal aan maatregelen gehanteerd ter bescherming van de eigen industrie.
Dat werkt alleen op korte termijn. De Braziliaanse auto- en vliegtuigindustrie konden erdoor ontspruiten. Maar op lange termijn vreet protectionisme het concurrentievermogen van een land aan.
Mulder geeft een voorbeeld. General Motors maakte voor het failliet ging hetzelfde model Opel Corsa in Brazilië en in Duitsland. Omdat de loonkosten in Brazilië zeven keer lager liggen, had GM de productie daar ook volledig kunnen laten doen.
Maar Brazilië presteert het om zo’n concurrentievoordeel om zeep te helpen. Dat heeft vooral te maken met het complexe belastingstelsel en de grote bureaucratie.
Brazilië heeft dus nog wel wat werk te verrichten om nog beter te scoren.
Bijvoorbeeld in het onderwijs dat onder Lula van dramatische kwaliteit is gebleven.
De oud-vakbondsman toont meer belangstelling voor de koopkracht van arbeiders dan voor hun scholing. Maar met alleen de productie van grondstoffen wordt een land geen supermacht.
woensdag, september 02, 2009
dinsdag, september 01, 2009
Poetsbeurt Copacabana
Column uit De Telegraaf.
--------------------------------------------------------------------------------
Rio de Janeiro mag over vijf jaar de finale van het WK-voetbal organiseren. Hoog tijd voor wat meer 'law and order', vindt burgemeester Eduardo Paes.
Een regeltje aan de laars lappen is sinds begin dit jaar minder vanzelfsprekend. Het regent bonnen onder straathandelaren, foutparkeerders en bestuurders van illegale busjes.
Ook de ansichtkaart van de stad, Copacabana, krijgt een poetsbeurt. De strandwijk maakt een nogal verloederde indruk, niet in de laatste plaats door de vele prostituees en stelende straatjochies langs het strand.
Die prostituees verzamelen zich ’s avonds bij de Help, de bekendste discotheek van Copacabana. Geliefd door toeristen, gehaat door buurtbewoners.
Op het eerste gezicht is de Help (spreek uit: ‘Helpie’) een gewone disco. Voor pikante optredens van schaars geklede dames ben je hier aan het verkeerde adres.
Maar een tweetal makkelijk gescoorde tongzoenen later begin je bij je eerste bezoek aan de disco toch langzaam nattigheid te voelen. Het vrouwelijke deel van de dansvloer blijkt zonder uitzondering aan het werk te zijn vanavond.
Uit heel Brazilië zijn ze toegestroomd om hun geluk te beproeven bij de gretige buitenlandse mannen. Jongedames uit de sloppenwijken die geen geld voor de entree hebben, gebruiken het langs het strand gelegen terras als operationeel centrum.
Spiedend en slissend maken ze de geamuseerde ‘gringo’s’ het hof. Obers in smetteloos wit verspreiden intussen biertjes en liefdesbriefjes tussen de tafels. ‘I luv you’, luidt een tekst. In zwoel Rio is de liefde eeuwig zolang het duurt, zoals dichter Vinicius de Moraes ooit opmerkte.

Uw verslaggever op het kleurrijkste terras van Copa. Op de achtergrond liefde op het eerste gezicht
Maar helaas voor de Help-dames heeft het stadsbestuur tabak van Rio’s reputatie van tropisch lustoord. De Help moet na ruim twintig jaar dicht. De disco wordt gesloopt om plaats te maken voor een futuristisch muziekmuseum.
Dat belooft te gaan swingen tijdens het WK. ’s Avonds zal er in het museum klassieke samba en bossa nova uit de jaren vijftig en zestig worden gespeeld, om iets van de glorietijd van Copa te doen herleven.
En de freelance dames van plezier? Zij verliezen met de Help een plek waar ze veilig en zonder tussenpersonen konden werken. Ze klagen dat ze de stoepen worden opgejaagd.
Het einde van de Help maakt natuurlijk geen einde aan vraag en aanbod. Benieuwd vanwaar de dames in 2014 hun pijlen zullen richten op het legioen buitenlandse voetballers en supporters.
--------------------------------------------------------------------------------
Rio de Janeiro mag over vijf jaar de finale van het WK-voetbal organiseren. Hoog tijd voor wat meer 'law and order', vindt burgemeester Eduardo Paes.
Een regeltje aan de laars lappen is sinds begin dit jaar minder vanzelfsprekend. Het regent bonnen onder straathandelaren, foutparkeerders en bestuurders van illegale busjes.
Ook de ansichtkaart van de stad, Copacabana, krijgt een poetsbeurt. De strandwijk maakt een nogal verloederde indruk, niet in de laatste plaats door de vele prostituees en stelende straatjochies langs het strand.
Die prostituees verzamelen zich ’s avonds bij de Help, de bekendste discotheek van Copacabana. Geliefd door toeristen, gehaat door buurtbewoners.
Op het eerste gezicht is de Help (spreek uit: ‘Helpie’) een gewone disco. Voor pikante optredens van schaars geklede dames ben je hier aan het verkeerde adres.
Maar een tweetal makkelijk gescoorde tongzoenen later begin je bij je eerste bezoek aan de disco toch langzaam nattigheid te voelen. Het vrouwelijke deel van de dansvloer blijkt zonder uitzondering aan het werk te zijn vanavond.
Uit heel Brazilië zijn ze toegestroomd om hun geluk te beproeven bij de gretige buitenlandse mannen. Jongedames uit de sloppenwijken die geen geld voor de entree hebben, gebruiken het langs het strand gelegen terras als operationeel centrum.
Spiedend en slissend maken ze de geamuseerde ‘gringo’s’ het hof. Obers in smetteloos wit verspreiden intussen biertjes en liefdesbriefjes tussen de tafels. ‘I luv you’, luidt een tekst. In zwoel Rio is de liefde eeuwig zolang het duurt, zoals dichter Vinicius de Moraes ooit opmerkte.
Uw verslaggever op het kleurrijkste terras van Copa. Op de achtergrond liefde op het eerste gezicht
Maar helaas voor de Help-dames heeft het stadsbestuur tabak van Rio’s reputatie van tropisch lustoord. De Help moet na ruim twintig jaar dicht. De disco wordt gesloopt om plaats te maken voor een futuristisch muziekmuseum.
Dat belooft te gaan swingen tijdens het WK. ’s Avonds zal er in het museum klassieke samba en bossa nova uit de jaren vijftig en zestig worden gespeeld, om iets van de glorietijd van Copa te doen herleven.
En de freelance dames van plezier? Zij verliezen met de Help een plek waar ze veilig en zonder tussenpersonen konden werken. Ze klagen dat ze de stoepen worden opgejaagd.
Het einde van de Help maakt natuurlijk geen einde aan vraag en aanbod. Benieuwd vanwaar de dames in 2014 hun pijlen zullen richten op het legioen buitenlandse voetballers en supporters.
zaterdag, augustus 22, 2009
De Vikingen onder de indianen
Uit de krant van vandaag.
------------------------------------------------------------------------------------
“Vroeger groeiden hier eiken en kaneelbomen.” Opperhoofd Vitor Manilau kijkt bitter. Rond zijn dorp in de groene heuvels in het zuiden van Chili echoot het geronk van motorzagen. “Wat doen Zwitserse houtkappers op ons land?”
Twee carabinieri houden de getergde Mapuche-indiaan van een afstandje in de gaten. Hij pakt een hockeystick van de grond. “We zullen niet rusten tot de ‘huincas’ (blanken, red.) zijn opgehoepeld. Het is oorlog.”
De Mapuches zijn één van de taaiste indianenvolkeren van Zuid-Amerika. Aan weerszijden van de Andes leven er nog zo’n miljoen. De Spaanse veroveraars en later het Chileense en Argentijnse leger beten zich op hen stuk. Hun verzet richt zich nu tegen buitenlandse houtbedrijven die opereren in de bossen van Araucania, het uitgestrekte Mapuche-gebied rond de Chileense stad Temuco.
De indianen steken bosplantages in brand, bekogelen interregionale bussen en plegen aanslagen op onwillige autoriteiten. Justitie gebruikt een antiterreurwet uit de tijd van dictator Pinochet om de amokmakers lang achter de tralies te krijgen. Het conflict is de laatste tijd opgelaaid, helemaal sinds vorige week een indiaan werd doodgeschoten door een politieagent.

Vitor Manilau
“Ze zijn klein van stuk, maar je kunt hen beter niet beledigen”, vertelt de Chileense onderzoeksjournalist en Mapuche-kenner Jorge Molina Sanhueza. “Ze zijn trots, oersterk en voor niemand bang. Het zijn de Vikingen onder de indianen.”
Mapuche-leiders vergelijken zich liever met Basken en Palestijnen: volkeren zonder eigen land. De Chileense regering heeft de laatste jaren al flink wat land voor hen teruggekocht. Maar de indianen willen meer en ze eisen zelfbestuur over het gebied.
“We horen niet bij Chili”, zegt Manilau terwijl hij achteloos een vlieg uit zijn nek plukt. “We hebben niks met kapitalisme.”
Een vrachtwagen met boomstammen rijdt onder escort zijn dorp langs. Na drie kwartier breekt een eerste, schamper lachje door op zijn gezicht. “Ze betalen niet eens tol. Ze roven ons gewoon leeg. Maar geloof me. Over tien jaar groeien hier weer gewoon eiken en kaneelbomen.”
Een Europese diplomaat die het conflict goed kent, ziet geen oplossing. “Het is meer dan een landkwestie. Mapuches weigeren zich in te laten met het moderne Chili. Westerse denkramen als ‘centraal gezag’ en ‘landtitels’ erkennen ze niet. Dat maakt het erg lastig voor de Chileense regering. Je kunt het vergelijken met de Roma, een groep waar we ons in Europa ook geen raad mee weten.”
------------------------------------------------------------------------------------
“Vroeger groeiden hier eiken en kaneelbomen.” Opperhoofd Vitor Manilau kijkt bitter. Rond zijn dorp in de groene heuvels in het zuiden van Chili echoot het geronk van motorzagen. “Wat doen Zwitserse houtkappers op ons land?”
Twee carabinieri houden de getergde Mapuche-indiaan van een afstandje in de gaten. Hij pakt een hockeystick van de grond. “We zullen niet rusten tot de ‘huincas’ (blanken, red.) zijn opgehoepeld. Het is oorlog.”
De Mapuches zijn één van de taaiste indianenvolkeren van Zuid-Amerika. Aan weerszijden van de Andes leven er nog zo’n miljoen. De Spaanse veroveraars en later het Chileense en Argentijnse leger beten zich op hen stuk. Hun verzet richt zich nu tegen buitenlandse houtbedrijven die opereren in de bossen van Araucania, het uitgestrekte Mapuche-gebied rond de Chileense stad Temuco.
De indianen steken bosplantages in brand, bekogelen interregionale bussen en plegen aanslagen op onwillige autoriteiten. Justitie gebruikt een antiterreurwet uit de tijd van dictator Pinochet om de amokmakers lang achter de tralies te krijgen. Het conflict is de laatste tijd opgelaaid, helemaal sinds vorige week een indiaan werd doodgeschoten door een politieagent.
Vitor Manilau
“Ze zijn klein van stuk, maar je kunt hen beter niet beledigen”, vertelt de Chileense onderzoeksjournalist en Mapuche-kenner Jorge Molina Sanhueza. “Ze zijn trots, oersterk en voor niemand bang. Het zijn de Vikingen onder de indianen.”
Mapuche-leiders vergelijken zich liever met Basken en Palestijnen: volkeren zonder eigen land. De Chileense regering heeft de laatste jaren al flink wat land voor hen teruggekocht. Maar de indianen willen meer en ze eisen zelfbestuur over het gebied.
“We horen niet bij Chili”, zegt Manilau terwijl hij achteloos een vlieg uit zijn nek plukt. “We hebben niks met kapitalisme.”
Een vrachtwagen met boomstammen rijdt onder escort zijn dorp langs. Na drie kwartier breekt een eerste, schamper lachje door op zijn gezicht. “Ze betalen niet eens tol. Ze roven ons gewoon leeg. Maar geloof me. Over tien jaar groeien hier weer gewoon eiken en kaneelbomen.”
Een Europese diplomaat die het conflict goed kent, ziet geen oplossing. “Het is meer dan een landkwestie. Mapuches weigeren zich in te laten met het moderne Chili. Westerse denkramen als ‘centraal gezag’ en ‘landtitels’ erkennen ze niet. Dat maakt het erg lastig voor de Chileense regering. Je kunt het vergelijken met de Roma, een groep waar we ons in Europa ook geen raad mee weten.”
zaterdag, augustus 15, 2009
Gescalpeerd
In het noorden van Brazilië worden honderden mensen gescalpeerd. Dat gebeurt bij bizarre ongelukken op ambachtelijke bootjes in de delta van de Amazone.
Het is maandagochtend in het ziekenhuis van de broeierige Amazonestad Belém. Op de afdeling voor gescalpeerde patiënten zit een groep meisjes in een speeltuin. Ze hebben allemaal een tulband om.
Fransinete dos Santos Nobre (43) kijkt sip toe, terwijl ze vertelt over de dag dat haar leven werd geruïneerd. “Ik reisde als meelhandelaar veel per boot. Die dag bukte ik bij de motor om water uit de bodem te scheppen. Ik weet alleen nog dat ik viel.”
In een flits werden haar, hoofdhuid, linkeroor en een stuk nekvel afgerukt. Naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis was het toen nog 6,5 uur varen. Andere passagiers wisten met doeken te voorkomen dat ze onderweg doodbloedde.
Dos Santos komt zoals veel slachtoffers uit Ilha de Marajó, een groot drassig eiland in de monding van de Amazone. De bewoners zijn voor hun vervoer afhankelijk van rivieren en zelf gebouwde boten.
Omdat ze vaak geen geld hebben voor een buitenboordmotor, gebruiken ze bij voorbeeld een koelkastmotor of een afgedankte landbouwmachine om de boot aan te drijven.
De geïmproviseerde motor staat midden in de boot en wordt via een as met de schroef verbonden. Het is in deze snel draaiende as waarin menig passagier verstrikt raakt, met alle gruwelijke gevolgen van dien.
“Het is eenvoudig te voorkomen door drie plankjes over de as te timmeren. Maar uit onwetendheid en fatalisme gebeurt dat niet,” zegt zorgsecretaris Vanja Bezerra van de provincie Pará.
Alleen al in het labyrint van rivieren in Pará zijn 250 slachtoffers bekend. Volgens Bezerra vormen zij slechts het puntje van de ijsberg. Aan de overkant van de riviermonding, in Amapá, wordt gesproken over ruim duizend gevallen.
Stroomopwaarts komt scalperen minder voor. De oevers zijn daar minder dicht bevolkt. Ook zijn buitenboordmotoren minder duur in de vrijhandelszone van de oerwoudstad Manaus.
Soms zijn het mannen die met hun bermuda, vingers of – zeer incidenteel – geslachtsdeel verstrikt raken in de as. Maar ruim 80 procent van de slachtoffers is vrouw. Vooral jonge meisjes zijn kwetsbaar met hun lange, sluike haardracht, het meest gebruikelijke kapsel in deze streek vol indiaans bloed.
“We drukken de meisjes op het hart dat ze hun haar in een knot moeten dragen”, zegt Marcus Lobato, die dorpen in Pará afvaart om voorlichting te geven. “Maar dat vinden ze niet mooi.”
Naast het schoonheidsideaal ziet hij ook een religieus obstakel. “Vorig jaar was 60 tot 70 procent van de gescalpeerde meisjes evangelisch. Ze hebben bijna allemaal lang haar.” In de Bijbel staat immers: ‘Want het haar is de vrouw gegeven bij wijze van sluier.’ (1 Korintiërs 11,15)

Edilene
Edilene Lobato Mira (13) was zo’n engelachtig protestants meisje. Totdat ze vier maanden geleden van de mis naar huis vaarde. Ze werd met haar wapperende haren gegrepen door de as. Haar schedel werd volledig kaal getrokken. Nu, twee operaties later, is er met huid van haar dijbenen en billen iets van de schade hersteld.
Ze is nog steeds bang om haar klasgenoten weer onder ogen te komen. Gescalpeerde meisjes worden ‘E.T.’ genoemd in dorpen en durven vaak nauwelijks de deur uit. “We gaan een pruikje voor je regelen”, probeert Edilenes zus haar op te vrolijken.
Lotgenootje Adenilda (10) geeft de hoop op een eigen haardos nog niet op. “Ga je dat regelen, pappa?,” vraagt ze haar gelaten knikkende vader.
.JPG)
Adenilda
“Het haar is het eerste waar ze naar vragen. We moeten hen teleurstellen. Het komt niet terug”, vertelt de hoofdverpleegster in Belém. Ook pruikjes zijn volgens haar eerder tot last in het hete, vochtige Amazoneklimaat.
“Slachtoffers blijven erg gevoelig voor infecties. Vijf hebben zelfs huidkanker gekregen door verkeerd gebruik van de pruik. Het enige dat echt zou helpen, is stamceltherapie.”
Pas sinds twee jaar is er landelijke politieke aandacht voor scalperen. Slachtoffers hebben recht op gratis plastische chirurgie en een schadeloosstelling van zo’n 1300 euro.
Bovendien tekende de Braziliaanse president begin juli een wet die varen zonder bedekking van motor en as strafbaar maakt. Aan de marine de schone taak om het verbod te handhaven op de tienduizenden ambachtelijke bootjes in de delta.
“De wet is een belangrijke stap. Maar het lastige is dat dader en slachtoffer vaak familie zijn. Met het oppakken van de vader van het meisje raakt zo’n familie nog verder van huis”, zegt Bezerra.
De provincie Pará zoekt de oplossing in de eerste plaats in preventie. Deze zomer begint aan weerszijden van de riviermonding een nieuwe voorlichtingscampagne via radio, kerken en vissersbonden. ‘Veilig varen’, in Pará. ‘Scalperen nul’, in Amapá.
Het is maandagochtend in het ziekenhuis van de broeierige Amazonestad Belém. Op de afdeling voor gescalpeerde patiënten zit een groep meisjes in een speeltuin. Ze hebben allemaal een tulband om.
Fransinete dos Santos Nobre (43) kijkt sip toe, terwijl ze vertelt over de dag dat haar leven werd geruïneerd. “Ik reisde als meelhandelaar veel per boot. Die dag bukte ik bij de motor om water uit de bodem te scheppen. Ik weet alleen nog dat ik viel.”
In een flits werden haar, hoofdhuid, linkeroor en een stuk nekvel afgerukt. Naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis was het toen nog 6,5 uur varen. Andere passagiers wisten met doeken te voorkomen dat ze onderweg doodbloedde.
Dos Santos komt zoals veel slachtoffers uit Ilha de Marajó, een groot drassig eiland in de monding van de Amazone. De bewoners zijn voor hun vervoer afhankelijk van rivieren en zelf gebouwde boten.
Omdat ze vaak geen geld hebben voor een buitenboordmotor, gebruiken ze bij voorbeeld een koelkastmotor of een afgedankte landbouwmachine om de boot aan te drijven.
De geïmproviseerde motor staat midden in de boot en wordt via een as met de schroef verbonden. Het is in deze snel draaiende as waarin menig passagier verstrikt raakt, met alle gruwelijke gevolgen van dien.
“Het is eenvoudig te voorkomen door drie plankjes over de as te timmeren. Maar uit onwetendheid en fatalisme gebeurt dat niet,” zegt zorgsecretaris Vanja Bezerra van de provincie Pará.
Alleen al in het labyrint van rivieren in Pará zijn 250 slachtoffers bekend. Volgens Bezerra vormen zij slechts het puntje van de ijsberg. Aan de overkant van de riviermonding, in Amapá, wordt gesproken over ruim duizend gevallen.
Stroomopwaarts komt scalperen minder voor. De oevers zijn daar minder dicht bevolkt. Ook zijn buitenboordmotoren minder duur in de vrijhandelszone van de oerwoudstad Manaus.
Soms zijn het mannen die met hun bermuda, vingers of – zeer incidenteel – geslachtsdeel verstrikt raken in de as. Maar ruim 80 procent van de slachtoffers is vrouw. Vooral jonge meisjes zijn kwetsbaar met hun lange, sluike haardracht, het meest gebruikelijke kapsel in deze streek vol indiaans bloed.
“We drukken de meisjes op het hart dat ze hun haar in een knot moeten dragen”, zegt Marcus Lobato, die dorpen in Pará afvaart om voorlichting te geven. “Maar dat vinden ze niet mooi.”
Naast het schoonheidsideaal ziet hij ook een religieus obstakel. “Vorig jaar was 60 tot 70 procent van de gescalpeerde meisjes evangelisch. Ze hebben bijna allemaal lang haar.” In de Bijbel staat immers: ‘Want het haar is de vrouw gegeven bij wijze van sluier.’ (1 Korintiërs 11,15)
Edilene
Edilene Lobato Mira (13) was zo’n engelachtig protestants meisje. Totdat ze vier maanden geleden van de mis naar huis vaarde. Ze werd met haar wapperende haren gegrepen door de as. Haar schedel werd volledig kaal getrokken. Nu, twee operaties later, is er met huid van haar dijbenen en billen iets van de schade hersteld.
Ze is nog steeds bang om haar klasgenoten weer onder ogen te komen. Gescalpeerde meisjes worden ‘E.T.’ genoemd in dorpen en durven vaak nauwelijks de deur uit. “We gaan een pruikje voor je regelen”, probeert Edilenes zus haar op te vrolijken.
Lotgenootje Adenilda (10) geeft de hoop op een eigen haardos nog niet op. “Ga je dat regelen, pappa?,” vraagt ze haar gelaten knikkende vader.
Adenilda
“Het haar is het eerste waar ze naar vragen. We moeten hen teleurstellen. Het komt niet terug”, vertelt de hoofdverpleegster in Belém. Ook pruikjes zijn volgens haar eerder tot last in het hete, vochtige Amazoneklimaat.
“Slachtoffers blijven erg gevoelig voor infecties. Vijf hebben zelfs huidkanker gekregen door verkeerd gebruik van de pruik. Het enige dat echt zou helpen, is stamceltherapie.”
Pas sinds twee jaar is er landelijke politieke aandacht voor scalperen. Slachtoffers hebben recht op gratis plastische chirurgie en een schadeloosstelling van zo’n 1300 euro.
Bovendien tekende de Braziliaanse president begin juli een wet die varen zonder bedekking van motor en as strafbaar maakt. Aan de marine de schone taak om het verbod te handhaven op de tienduizenden ambachtelijke bootjes in de delta.
“De wet is een belangrijke stap. Maar het lastige is dat dader en slachtoffer vaak familie zijn. Met het oppakken van de vader van het meisje raakt zo’n familie nog verder van huis”, zegt Bezerra.
De provincie Pará zoekt de oplossing in de eerste plaats in preventie. Deze zomer begint aan weerszijden van de riviermonding een nieuwe voorlichtingscampagne via radio, kerken en vissersbonden. ‘Veilig varen’, in Pará. ‘Scalperen nul’, in Amapá.
dinsdag, augustus 04, 2009
Nauwelijks bos plat voor Braziliaanse soja
Uit de Financieele Telegraaf van vandaag.
-------------------------------------------------------------------------------------
Sojateelt veroorzaakt geen illegale houtkap meer in het Amazonewoud, aldus de Braziliaanse regering. Satellieten houden vanuit de ruimte het land in de gaten, dus grootimporteur Nederland kan gerust zijn. Deze krant nam de proef op de som in Santarém, een stad in het Amazonewoud.
In 2003 opende de Amerikaanse multinational Cargill een omstreden sojaterminal in de rivierstad. Milieugroepen waren woedend.
Toch ligt de locatie logistiek gezien voor de hand. De oogst uit de landbouwprovincie Mato Grosso kan via de Amazone sneller naar Europa worden geëxporteerd dan via havens in het zuiden van Brazilië.
Cargill sloeg vorig jaar een miljoen ton sojabonen over in Santarém, waarvan de helft naar Nederland ging.

Lopende band tussen de terminal en vrachtschepen
Zoals de milieubeweging al vreesde, werkte de terminal als een magneet op sojaboeren uit het zuiden. Terwijl rond Santarém voorheen geen soja werd verbouwd, komt 5% van de export nu uit die regio, zo bevestigt Cargill-woordvoerder Afonso Champi.
Op zichzelf is dat geen ecologisch drama. Door eerdere economische booms (rubber, goud) liggen er honderdduizenden hectaren land braak tussen het regenwoud.
Desondanks werd er na 2003 illegaal gekapt om soja te planten. Een rondgang langs onder meer de Braziliaanse milieuautoriteit Ibama en The Nature Conservancy (TNC) leert evenwel dat dit sinds 2006 niet of nauwelijks meer gebeurt.
„Je verkoopt geen sojaboon als je illegaal kapt”, zegt boer Elio Pereira op zijn landgoed buiten Santarém. „Cargill is erg streng. Ze houden je bos met een satelliet in de gaten. En het is hier het enige bedrijf dat een redelijke prijs betaalt.”

Vrachtwagens vol soja in de rij voor de terminal
Dat er rond Santarém geen bos meer omgaat voor soja, wil nog niet zeggen dat alle bonen koosjer zijn.
De lokale Ibama-chef Poliana Nunes legt uit: „Legale soja bestaat hier niet. De meeste boeren hebben geen geldige eigendomspapieren. Doordat er vroeger veel gekapt is, heeft niemand de vereiste 80% bos op zijn land staan. Maar we kunnen moeilijk alle landbouw platleggen.”
Cargill geeft toe dat het soja koopt van producenten die niet aan de bosnorm voldoen. Maar om te kunnen verkopen, zijn ze wel verplicht mee te werken aan een herbebossingsprogramma. Onder toezicht van TNC wordt het aandeel bos op hun land gaandeweg opgekrikt naar 80%.
Ook in de rest van Brazilië blijkt dat het zogeheten ’sojamoratorium’ serieus gehandhaafd wordt. De grote partijen in de sector kopen geen soja meer van boeren die na 2006 nog land ontbost hebben. Uit een onafhankelijke steekproef blijkt dat in 2008 en 2009 een luttele 0,88% van dit gebied met soja was beplant.
„De druk uit onder meer Nederland heeft ons erg geholpen om het moratorium af te dwingen”, zegt openbaar aanklager Felicio Pontes junior, een voorloper in de strijd tegen illegale houtkap in de provincie van Santarém (Pará).
„Nu is het zaak dat jullie je pijlen op fout Braziliaans rundvlees richten. Dat is de drijvende kracht achter de ontbossing.”

Felicio Pontes Junior: 'Pijlen nu richten op fout vlees.'
-------------------------------------------------------------------------------------
Sojateelt veroorzaakt geen illegale houtkap meer in het Amazonewoud, aldus de Braziliaanse regering. Satellieten houden vanuit de ruimte het land in de gaten, dus grootimporteur Nederland kan gerust zijn. Deze krant nam de proef op de som in Santarém, een stad in het Amazonewoud.
In 2003 opende de Amerikaanse multinational Cargill een omstreden sojaterminal in de rivierstad. Milieugroepen waren woedend.
Toch ligt de locatie logistiek gezien voor de hand. De oogst uit de landbouwprovincie Mato Grosso kan via de Amazone sneller naar Europa worden geëxporteerd dan via havens in het zuiden van Brazilië.
Cargill sloeg vorig jaar een miljoen ton sojabonen over in Santarém, waarvan de helft naar Nederland ging.
Lopende band tussen de terminal en vrachtschepen
Zoals de milieubeweging al vreesde, werkte de terminal als een magneet op sojaboeren uit het zuiden. Terwijl rond Santarém voorheen geen soja werd verbouwd, komt 5% van de export nu uit die regio, zo bevestigt Cargill-woordvoerder Afonso Champi.
Op zichzelf is dat geen ecologisch drama. Door eerdere economische booms (rubber, goud) liggen er honderdduizenden hectaren land braak tussen het regenwoud.
Desondanks werd er na 2003 illegaal gekapt om soja te planten. Een rondgang langs onder meer de Braziliaanse milieuautoriteit Ibama en The Nature Conservancy (TNC) leert evenwel dat dit sinds 2006 niet of nauwelijks meer gebeurt.
„Je verkoopt geen sojaboon als je illegaal kapt”, zegt boer Elio Pereira op zijn landgoed buiten Santarém. „Cargill is erg streng. Ze houden je bos met een satelliet in de gaten. En het is hier het enige bedrijf dat een redelijke prijs betaalt.”
Vrachtwagens vol soja in de rij voor de terminal
Dat er rond Santarém geen bos meer omgaat voor soja, wil nog niet zeggen dat alle bonen koosjer zijn.
De lokale Ibama-chef Poliana Nunes legt uit: „Legale soja bestaat hier niet. De meeste boeren hebben geen geldige eigendomspapieren. Doordat er vroeger veel gekapt is, heeft niemand de vereiste 80% bos op zijn land staan. Maar we kunnen moeilijk alle landbouw platleggen.”
Cargill geeft toe dat het soja koopt van producenten die niet aan de bosnorm voldoen. Maar om te kunnen verkopen, zijn ze wel verplicht mee te werken aan een herbebossingsprogramma. Onder toezicht van TNC wordt het aandeel bos op hun land gaandeweg opgekrikt naar 80%.
Ook in de rest van Brazilië blijkt dat het zogeheten ’sojamoratorium’ serieus gehandhaafd wordt. De grote partijen in de sector kopen geen soja meer van boeren die na 2006 nog land ontbost hebben. Uit een onafhankelijke steekproef blijkt dat in 2008 en 2009 een luttele 0,88% van dit gebied met soja was beplant.
„De druk uit onder meer Nederland heeft ons erg geholpen om het moratorium af te dwingen”, zegt openbaar aanklager Felicio Pontes junior, een voorloper in de strijd tegen illegale houtkap in de provincie van Santarém (Pará).
„Nu is het zaak dat jullie je pijlen op fout Braziliaans rundvlees richten. Dat is de drijvende kracht achter de ontbossing.”
Felicio Pontes Junior: 'Pijlen nu richten op fout vlees.'
zaterdag, juli 18, 2009
De ondergang van Fordlândia
Ook uit de krant van vandaag.
-------------------------------------------------------------------------------------
“Ik ben trots op Fordlândia, de stad die alles had en niets meer heeft”, mijmert rubbertapperzoon Ednor de Souza (73) op zijn veranda langs de Tapajos-rivier. “We hadden een ziekenhuis van eerste wereldniveau, een bioscoop met vijftig films en de Amerikanen betaalden om de twee weken salaris.”
Er is weinig over van het curieuze stadje dat Henry Ford in 1928 uit het Amazonewoud liet stampen. De villa’s van de managers van de Ford Motor Company zijn ingenomen door agressieve vleermuizen. In verlaten fabriekshallen liggen machines en enkele Ford-wrakken begraven onder een laag stof.
Toch wonen er nog honderden Brazilianen in het spookstadje, dat in de VS weer in de belangstelling is dankzij een nieuw boek van de historicus Greg Grandin.

Verlaten fabriekshal

Welkom in Fordlândia
Ford liet Fordlândia bouwen uit ergernis over de grillen van buitenlandse rubberleveranciers. Het Braziliaanse avontuur begon slecht. Een handige tussenpersoon wist de Amerikanen 125.000 dollar af te troggelen voor een stuk grond dat ze voor niets hadden kunnen krijgen.
Bovendien was de locatie niet geschikt voor een rubberplantage. Het land was heuvelachtig, zanderig en lag op vier dagen varen van de Amazonemonding. Maar de eigenzinnige automagnaat dacht dat hij de natuur wel naar zijn hand kon zetten. Niet gehinderd door enige kennis van de complexe ecologie van de jungle, werden de bomen te dicht op elkaar geplant. Algauw brak er een plaag uit die Ford zou blijven achtervolgen.
“Zijn grootste fout was dat hij de Braziliaanse arbeiders een Amerikaanse levensstijl opdrong”, vervolgt De Souza in de tergende middaghitte. Fordlândia was een utopisch werkstadje met goede sociale voorzieningen. Maar drank, sigaretten en vrouwen waren taboe voor de Braziliaanse arbeiders. Ze verdienden een riante vijf dollar per dag, maar siësta konden ze op hun buik schrijven. Ook het dieet – bruine rijst, volkorenbrood, ingeblikte spinazie – leidde tot zure Braziliaanse gezichten.

Ednor de Souza
In 1930 barstte de bom dan ook in de eetzaal. “Wij willen vis met bonen en cassavemeel”, klonk het bij de ‘pannenoproer’. De Amerikanen lieten de teugels iets vieren. Zo mochten de arbeiders op een eiland aan de overkant van de Tapajós wel vrouwen ontvangen en drinkgelagen houden.
Op de plantage bleef het kwakkelen. Ford bouwde daarom nog een kolonie, Belterra, op een meer gunstige locatie. Maar ook daar stonden plagen een rubberproductie van enige betekenis in de weg.
In 1945 trok Fords kleinzoon de stekker uit beide koloniën. Na 160 miljoen dollar aan investeringen (omgerekend naar nu) was het welletjes. Het tijdperk van synthetisch rubber was aangebroken.
Braziliaanse autoriteiten weten zich ruim zestig jaar later nog altijd geen raad met het openluchtmuseum. “We krijgen bezoekers uit alle windstreken, maar we kunnen hen niet ontvangen”, zegt boer Daniel Pereira Dias in het restaurant bij de aanlegsteiger. “We hebben geen museum, geen gidsen, geen hotel.”
Er is één herberg met één kamer in Fordlândia. Maar bezoekers mogen ook een hangmat ophangen langs de rivier.

Spookvilla's

Badkuip van Amerikaanse manager

Bevolking leeft van vis en vee, niet van toerisme
-------------------------------------------------------------------------------------
“Ik ben trots op Fordlândia, de stad die alles had en niets meer heeft”, mijmert rubbertapperzoon Ednor de Souza (73) op zijn veranda langs de Tapajos-rivier. “We hadden een ziekenhuis van eerste wereldniveau, een bioscoop met vijftig films en de Amerikanen betaalden om de twee weken salaris.”
Er is weinig over van het curieuze stadje dat Henry Ford in 1928 uit het Amazonewoud liet stampen. De villa’s van de managers van de Ford Motor Company zijn ingenomen door agressieve vleermuizen. In verlaten fabriekshallen liggen machines en enkele Ford-wrakken begraven onder een laag stof.
Toch wonen er nog honderden Brazilianen in het spookstadje, dat in de VS weer in de belangstelling is dankzij een nieuw boek van de historicus Greg Grandin.
Verlaten fabriekshal
Welkom in Fordlândia
Ford liet Fordlândia bouwen uit ergernis over de grillen van buitenlandse rubberleveranciers. Het Braziliaanse avontuur begon slecht. Een handige tussenpersoon wist de Amerikanen 125.000 dollar af te troggelen voor een stuk grond dat ze voor niets hadden kunnen krijgen.
Bovendien was de locatie niet geschikt voor een rubberplantage. Het land was heuvelachtig, zanderig en lag op vier dagen varen van de Amazonemonding. Maar de eigenzinnige automagnaat dacht dat hij de natuur wel naar zijn hand kon zetten. Niet gehinderd door enige kennis van de complexe ecologie van de jungle, werden de bomen te dicht op elkaar geplant. Algauw brak er een plaag uit die Ford zou blijven achtervolgen.
“Zijn grootste fout was dat hij de Braziliaanse arbeiders een Amerikaanse levensstijl opdrong”, vervolgt De Souza in de tergende middaghitte. Fordlândia was een utopisch werkstadje met goede sociale voorzieningen. Maar drank, sigaretten en vrouwen waren taboe voor de Braziliaanse arbeiders. Ze verdienden een riante vijf dollar per dag, maar siësta konden ze op hun buik schrijven. Ook het dieet – bruine rijst, volkorenbrood, ingeblikte spinazie – leidde tot zure Braziliaanse gezichten.
Ednor de Souza
In 1930 barstte de bom dan ook in de eetzaal. “Wij willen vis met bonen en cassavemeel”, klonk het bij de ‘pannenoproer’. De Amerikanen lieten de teugels iets vieren. Zo mochten de arbeiders op een eiland aan de overkant van de Tapajós wel vrouwen ontvangen en drinkgelagen houden.
Op de plantage bleef het kwakkelen. Ford bouwde daarom nog een kolonie, Belterra, op een meer gunstige locatie. Maar ook daar stonden plagen een rubberproductie van enige betekenis in de weg.
In 1945 trok Fords kleinzoon de stekker uit beide koloniën. Na 160 miljoen dollar aan investeringen (omgerekend naar nu) was het welletjes. Het tijdperk van synthetisch rubber was aangebroken.
Braziliaanse autoriteiten weten zich ruim zestig jaar later nog altijd geen raad met het openluchtmuseum. “We krijgen bezoekers uit alle windstreken, maar we kunnen hen niet ontvangen”, zegt boer Daniel Pereira Dias in het restaurant bij de aanlegsteiger. “We hebben geen museum, geen gidsen, geen hotel.”
Er is één herberg met één kamer in Fordlândia. Maar bezoekers mogen ook een hangmat ophangen langs de rivier.
Spookvilla's
Badkuip van Amerikaanse manager
Bevolking leeft van vis en vee, niet van toerisme
Slapen in je kano
Column uit De Telegraaf.
------------------------------------------------------------------------------------Eindelijk zomer! De oeverbevolking van de Amazone snakte ernaar. Het noorden van Brazilië kreeg het zelden zo zwaar voor de kiezen als in de kletsnatte afgelopen winter. Die loopt hier zo net ten zuiden van de evenaar van januari tot juni, gevolgd door zes zomermaanden die iets minder nat zijn.
Op de boot tussen de Amazonesteden Belém en Santarém trekt het overstromingsdrama van de laatste maanden gestaag aan het oog voorbij. Huizen zijn opgeslokt door de rivier, die op lange stukken meer weg heeft van een zee. Dappere thuisblijvers gaan per kano hun voordeur door (ze slapen er zelfs in!). Her en der dobbert een overlevende koe op een vlot.

Thuisblijvers
De bewoners grijpen het voorbijkomen van onze boot met beide handen aan. Kinderen die amper boven hun peddel uitsteken, komen dwars aanvaren in hun kano’s. Wie geluk heeft, krijgt een plastic zak met voedsel toegeworpen van het dek.
Sommige dreumesen blijken ware rivierkunstenaars. Ze zijn zo behendig dat ze de kano met een stok aan de varende boot weten te haken. Ze klimmen aan boord om tropisch vruchtensap of garnalen te verkopen. Als de poging mislukt en de kano omslaat, blijken ze te kunnen zwemmen als dolfijnen.

Een zak met eten graag
Na 2,5 dag meert de boot aan in Santarém. Ook hier is de warme relatie tussen de lokale bevolking en de rivier tijdelijk bekoeld. De flaneerboulevard langs het water, de enige plek in de stad waar je als mier onder een brandglas nog enige verkoeling geniet, is ondergelopen en stinkt naar riool.
In de volgende stad, Manaus, is de situatie nog ernstiger. Begin juli stond de rivier (die hier Rio Negro heet) met 29,77 meter op het hoogste niveau in ruim honderd jaar. Tot opluchting van de bevolking begint het peil nu eindelijk te dalen.
Sommige oeverstadjes kiezen de komende maanden eieren voor hun geld. Ze verhuizen, met gemeentehuis en al. “Een beetje overstroming zijn we wel gewend, maar dit jaar sloeg alles”, aldus burgemeester Raimundo Chicó van Anamã. “Ik kan mijn gemeente niet besturen als deze voor 95 procent onder water staat.”

Gezelligheid op de boot/douchen onder de schoorsteen
------------------------------------------------------------------------------------Eindelijk zomer! De oeverbevolking van de Amazone snakte ernaar. Het noorden van Brazilië kreeg het zelden zo zwaar voor de kiezen als in de kletsnatte afgelopen winter. Die loopt hier zo net ten zuiden van de evenaar van januari tot juni, gevolgd door zes zomermaanden die iets minder nat zijn.
Op de boot tussen de Amazonesteden Belém en Santarém trekt het overstromingsdrama van de laatste maanden gestaag aan het oog voorbij. Huizen zijn opgeslokt door de rivier, die op lange stukken meer weg heeft van een zee. Dappere thuisblijvers gaan per kano hun voordeur door (ze slapen er zelfs in!). Her en der dobbert een overlevende koe op een vlot.
Thuisblijvers
De bewoners grijpen het voorbijkomen van onze boot met beide handen aan. Kinderen die amper boven hun peddel uitsteken, komen dwars aanvaren in hun kano’s. Wie geluk heeft, krijgt een plastic zak met voedsel toegeworpen van het dek.
Sommige dreumesen blijken ware rivierkunstenaars. Ze zijn zo behendig dat ze de kano met een stok aan de varende boot weten te haken. Ze klimmen aan boord om tropisch vruchtensap of garnalen te verkopen. Als de poging mislukt en de kano omslaat, blijken ze te kunnen zwemmen als dolfijnen.
Een zak met eten graag
Na 2,5 dag meert de boot aan in Santarém. Ook hier is de warme relatie tussen de lokale bevolking en de rivier tijdelijk bekoeld. De flaneerboulevard langs het water, de enige plek in de stad waar je als mier onder een brandglas nog enige verkoeling geniet, is ondergelopen en stinkt naar riool.
In de volgende stad, Manaus, is de situatie nog ernstiger. Begin juli stond de rivier (die hier Rio Negro heet) met 29,77 meter op het hoogste niveau in ruim honderd jaar. Tot opluchting van de bevolking begint het peil nu eindelijk te dalen.
Sommige oeverstadjes kiezen de komende maanden eieren voor hun geld. Ze verhuizen, met gemeentehuis en al. “Een beetje overstroming zijn we wel gewend, maar dit jaar sloeg alles”, aldus burgemeester Raimundo Chicó van Anamã. “Ik kan mijn gemeente niet besturen als deze voor 95 procent onder water staat.”
Gezelligheid op de boot/douchen onder de schoorsteen
Abonneren op:
Posts (Atom)