Peruanen praten wat af over hun nationale druivenbrandewijn. Maar het zijn de Chilenen die veruit de meeste pisco produceren, exporteren en wegdrinken, al dan niet opgeroerd tot een ‘pisco sour’ cocktail.
Het fel betwiste drankje werd in de 17e eeuw vernoemd naar een koloniaal stadje in het huidige Peru. ‘Chileense pisco’ is volgens Peruanen net zoiets als spreken over Nederlandse parmaham of Japanse tequila.
Dat Chili, niet te beroerd om wat olie op het vuur te gooien, zopas 15 mei tot Nationale Dag van de Pisco heeft uitgeroepen, wordt helemaal gezien als het toppunt van brutaliteit.
“Wat Chilenen pisco noemen, is voor ons water. Het is onzuiver en komt niet in de buurt van het Peruaanse bouquet,” betoogt kenner en ervaringsdeskundige Edwin Dextre Jara in een piscobar in Lima.
Inderdaad wordt Chileense pisco soms aangelengd met water. Maar waarom verkopen de buren dan zoveel meer? “Tsja. Chili heeft nu eenmaal meer grond, water en kapitaal om druiven te kweken. Ze doen aan massaproductie, maar kwaliteit ho maar.”
De twistappel
De Peruaanse bluf kan amper verhullen dat pisco een symbool is van de economische achterstand op de rijkere aartsrivaal. Maar Peru is bezig met een inhaalslag en ook de piscoproductie wordt snel opgekrikt.
Dat leidt nu tot het dilemma of ook drankboeren uit andere Peruaanse regio’s ‘pisco’ op hun etiket mogen zetten, zoals de regeringspartij heeft voorgesteld. “Harakiri!”, vreest de voorzitter van de Bond van Proevers van Peruaanse Pisco. “Dat is koren op de molen van de Chilenen.”
Intussen proberen beide landen de Europese markt te bestormen met hun explosieve borrel. Misschien gezellig om eens een avondje met vrienden te proberen het verschil te proeven.
Ezels met pretogen op de Pan-Amerikaanse snelweg (op weg naar Pisco, verder niet zo relevant)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten