dinsdag, september 25, 2007

Niks bananen, drank (96%) willen ze!

Ik waag me toch maar eens de grens over. Wat volgt is een reisverslag van mijn bezoek aan de zilvermijn in Potosí en andere trekpleisters in de Boliviaanse hooglanden. Op de foto's zie je de survivalkit die je voor de kompels dient in te kopen, een kronkelende 1.93m lange gestalte met laarsmaat 45 en de Rijke Berg zelf, die wat mij betreft één van de mooiste verhalen op het continent herbergt. Komt dat zien, je kunt lachen met de Bolivianen.
-----------------------------------------------------------------------------------
Goed te drinken eigenlijk, die ‘Boliviaanse whisky’ (96%!) zo vlak na het ontbijt. “Doet u maar twee flesjes.” “Anders nog iets?”. “En twee zakjes cocabladeren en een staaf dynamiet.” Tja, de mijnwerkersmarkt van Potosí is even wat anders dan de Albert Cuyp.

Als toeristen worden we geacht cadeautjes te kopen voor de kompels in de bergmijn die hoog boven de Andesstad uittorent. En nee, verzekert gids Marco, met broodjes en bananen kunnen we echt niet aankomen. Soit, anderhalve euro voor een dynamietstaaf, moet kunnen. Nog even een mijnwerkerspakje met helm en lamp aantrekken en klaar: op naar wat ooit de rijkste én de bloedigste zilvermijn ter wereld was.

De Hollandse piraat Piet Hein is een bekende naam in deze boomtown van weleer. Zoveel zilvervloten bevatte de Rijke Berg van Potosí, dat de enthousiaste Spaanse kolonisator er een brug naar Madrid van kon bouwen. Optie 2: een brug van de botten van de indianenslaven die als muggen stierven in de mijn, zo wil de wrange overlevering.

Nu is het pure zilver zo goed als op en schrapen de Bolivianen de resten zink, tink en lood bij elkaar. Potosí is de armste provincie van Bolivia en kan dus wel wat ramptoeristen gebruiken.

Zodoende stuitert onze auto even later over het roodbruine maanlandschap op de bergflank. Op ruim vier kilometer hoogte waait een ijzige, gruizige wind, dus bij het uitstappen duiken we snel een schacht in.

Binnen blijkt algauw dat de mijn niet op maat is gesneden voor iemand van 1.93m. Hortend en stotend gaat het de ijle diepte in. “Pas op, asbest aan de wand,” waarschuwt Marco. Alsof die te zien valt met zo’n ellendige Calimerohelm voor je ogen. “Listo, amigo.” Hé hé, even uithijgen.

Klop, klop, klop’, we zijn een kompel op het spoor. Even later stuiten we in een nauwe holte op een gehurkte man met wangen die, zoals alle wangen hier, bol staan van de cocabladeren. Don Julián is de naam, en hij neemt vandaag een zinkader onder handen. Moederziel alleen op die paar kubieke meter is hij wel in voor een beetje gezelligheid. “Alcohol, alsjeblieft,” kiest hij zijn cadeautje uit.

Boem, boem, boem, boem.’ Ditmaal zijn het doffe dynamietdreunen die boven ons klinken. Kijken mag niet, want Marco is bang dat er los gruis naar beneden komt. Hij doet derhalve iets anders spannends. Stel, je lamp valt uit in dit labyrint, wat dan? Volmaakte stilte en duisternis. “Op de tast kom je nooit de mijn uit”, fluistert de oud-kompel. “Je kunt het beste gaan zitten en wachten op hulp.”

Ook in slaap vallen door overmatig alcoholgebruik en onderwijl stikken in giftige gassen is een vervelende praktijk in de mijn, vertelt hij. Voor zover bekend zijn dit jaar al 26 kompels verongelukt, los van de sluipende ziekte die deze mannen een levensverwachting van veertig tot 45 jaar geeft, de stoflong.

Met zoveel onheil op de loer is het maar goed dat er een geluksduivel over de ingewanden van de berg waakt, El Tío. We zoeken rond lunchtijd zijn tempeltje op, waar de rode Tío, die met zijn Cervantes-baard en fors geschapen tampeloeres een macho Spaanse conquistador moet voorstellen, te vriend wordt gehouden. We bestrooien hem met cocabladeren, sprenkelen alcohol over zijn voeten en steken een sigaret in zijn mond.

Twee kompels schuiven aan voor de lunch: een handje cocabladeren tegen de honger, dorst en vermoeidheid. Verder dan dat en de alcohol strekken de dagelijkse arbeidsvitaminen niet, zeggen ze. Het is moeilijk te geloven. Terwijl ook mijn wang vrolijk bol staat van de sappige groene blaadjes, hadden ze me zonder broodpakketje allang kunnen wegdragen na de inspanningen van vanochtend.

We zakken verder naar de 5e etage en begeven ons in een lorrietunnel dat door indianen met de hand is uitgebikt. Met een laatste krachtinspanning kruipen we richting een lichtbundel. Buiten! Dit is onze wereld niet. Maar we hadden het voor geen goud willen missen.
----------------------------------------------------------------------------------

Andere trekpleisters op de Boliviaanse hooglanden.

Sucre

De charmante Boliviaanse hoofdstad zou niet misstaan in het Spaanse Andalusië. Het smetteloos witte koloniale centrum is Unesco-werelderfgoed en heeft fijne slentermarkten. Sucre ligt ruim een kilometer lager dan Potosí, wat het klimaat stukken aangenamer maakt.

Eettips: lunch onder het hoogtezonnetje op het pleintje naast het Recoleta-klooster, met uitzicht over de stad en lekkere Latijnse muziek. Probeer ’s avonds in restaurant La Fontana een ‘Picante de Pollo’ (pikante kip) met rijke aardappelvarianten van de Andes.

Wie het echt niet meer weet, haalt Hollands bier, kroketten en raad in het Nederlandse Joy Ride Café, vlakbij het centrale Plaza 25 de Mayo.
-----------------------------------------------------------------------------------

De zoutvlakte van Uyuni

Overweldigende stilte op een wit tapijt zo groot als Gelderland, Noord-Brabant en Limburg samen. De leegte wordt slechts onderbroken door huizenhoge oercactussen en een hotel uit zoutsteen (wie het niet gelooft, mag het bed en de bar aflikken). De vlakte is één grote speeltuin voor fotografen, dankzij de scherpe kleurcontrasten en het bedrieglijke gebrek aan diepte. Wees voorbereid: de zon is ongemeen fel en het verschil tussen dag- en nachttemperatuur is verraderlijk, groter nog dan elders in het Boliviaanse hoogland.
-------------------------------------------------------------------------------

La Paz

Bruisende stad, tot diep in de doordeweekse nacht aan toe. Spectaculair gelegen in een kloof omringd door besneeuwde Andesreuzen. Maar de grote trekpleisters liggen buiten de stad.

Op een uur rijden begint het Titicacameer. Wie niet doorreist naar Copacabana voor de overtocht naar het heilige Zonne-eiland van de inca’s, krijgt in het plaatsje Huatajata een solide voorproefje van de schoonheden van dit hoogste bevaarbare meer ter wereld. Proef de meesterlijke Titicaca-forel (lichtgezouten) en huur een bootje om kennis te maken met inheemse bewoners op het Suriqui-eiland.

Tevens geschikt voor een dagtocht vanuit La Paz zijn de ruïnes van Tiwanaku, een hoogontwikkelde pre-Inca stad.
-----------------------------------------------------------------------------------

Reiswijzer

Om hoogteziekte te voorkomen is het beter de reis niet in La Paz (3600m) te beginnen. Vlieg op Sucre (2900m) of op Santa Cruz (400m) en reis per bus verder naar Potosí, Uyuni en La Paz. Regionaal busvervoer is goed geregeld en – zoals alles in Bolivia – spotgoedkoop. Wie graag ’s nachts reist, doet er goed aan de bedbus (‘bus cama’) te pakken, want de stoelen zijn bemeten op Boliviaanse benen.




Geen opmerkingen: